‘Oh. Je bent zwanger. Uhm. Lastig. Ja. Uhm. Jammer dit. Uhm. Gefeliciteerd dan maar.’ Dat was de reactie van een van mijn leidinggevenden toen ik kwam vertellen dat ik in verwachting was van mijn tweede kind. Mijn voortplanting kwam hem slecht uit; vervanging was moeilijk en duur. Toen ik na mijn verlof terugkwam op kantoor bleek het vaste contract dat me was beloofd ineens naar een collega te gaan – een collega zonder baarmoeder.
Dit is geen bijzonder verhaal. Meer dan 40 procent van de zwangeren heeft te maken met discriminatie. En over kraamverlof voor de niet-bevallende partner of ouderschapsverlof zijn veel werkgevers ook niet wild enthousiast.
Op het eerste gezicht is dit best logisch: bazen hebben hun mensen nou eenmaal het liefst ter werkplaats of kantoortuin en niet thuis met een kindeke teer. Maar aan de andere kant: baren en zorgen zijn voor veel mensen belangrijke en betekenisvolle delen van hun leven. Waarom levert dat zo’n spanning op tussen werkgevers en werknemers? Waarom is er niet wat meer ruimte voor?
Het was de Amerikaanse filosoof Nancy Fraser dat me hierover aan het denken zette. In het artikel Contradictions of capital and care beschrijft ze hoe er aan het begin van het industriële tijdperk een scheiding is ontstaan tussen werk voor geld (productieve arbeid) en zorgwerk (reproductieve arbeid). Dat laatste omvat alles van het baren en opvoeden van kinderen tot het bij elkaar houden van de gemeenschap, van het overdragen van cultuur tot de zorg voor zieke vrienden en oude familieleden.
Historisch gezien, schrijft Fraser, is dit altijd voornamelijk vrouwenwerk geweest. En in een onfortuinlijke samenloop van kapitalistische en seksistische omstandigheden is het idee ontstaan dat vrouwen dit graag voor nop doen, omdat ze zo’n zorgzame natuur hebben. De mannen eigenden zich intussen het domein van de productieve arbeid toe en verdienden geld. En aangezien in een kapitalistisch systeem geld macht is, kwam de hele bups al gauw op een punt waarop productieve arbeid veel hoger werd aangeslagen dan reproductieve arbeid. Het eerste telt als ‘echt werk’, het tweede als een vorm van liefde.
Maar dit is de grap: de productieve wereld is volkomen afhankelijk van de reproductieve. Of, zoals het manifest Feminism voor de 99% stelt, waar Fraser aan meeschreef: de productie van winst kan niet bestaan zonder de productie van mensen. Zonder die lastige bevallingsverlofbaby’s komen werkgevers binnen een generatie zonder arbeidskrachten te zitten; de dochters en zoons van nu bakken straks ons brood en genezen onze ziektes. En zonder al die miljoenen grote en kleine beetjes informele zorg voor vrienden en familie zou onze economie gierend tot stilstand komen.
Zorgwerk is onder het kapitalisme dus onmisbaar, maar het geldt tegelijkertijd als vanzelfsprekend, gratis en onuitputtelijk beschikbaar. We doen alsof er altijd genoeg tijd en energie voorhanden zal zijn om nieuwe mensen te maken en te zorgen voor anderen. Als bedrijven echter vastzitten in een economisch systeem dat zo gericht is op winst dat zelfs verlof slechts moeizaam de ruimte krijgt, dan komt de noodzakelijke ‘productie van mensen’ in de knel. Er is een zorgcrisis, stelt Fraser. In zijn honger naar geld dreigt het kapitalisme zijn eigen fundering op te eten.
De spanning rondom verlof is daarmee een symptoom van een crisis in het hart van het kapitalisme. Dit vereist een andere kijk op verlof. Laten we verlof niet langer zien als een vorm van ‘er tussenuit zijn’, maar een manier voor een werknemer om binnen het ene soort werk ruimte te maken voor een ander soort werk van even groot belang. Niet een ‘gefeliciteerd dan maar’, maar een ‘wat fijn dat je dit voor de samenleving wilt doen’.
Google+