Jaren geleden raakte ik op een borrel met een collega in discussie over de loonkloof: vrouwen verdienen gemiddeld per uur 14 procent minder dan mannen. Feit, zei ik. Onzin, zei hij, want, kijk: vrouwen werken vaker in deeltijd. En ze onderhandelen slechter. En ze maken nou eenmaal andere beroepskeuzes. En als je dat allemaal samenneemt, dan blijft er nauwelijks een genderverschil over. Er is vrijwel geen loonkloof en zeker geen seksisme. Hij keek er triomfantelijk bij. Alsof hij iets gewonnen had. Dat was natuurlijk in zekere zin ook zo. Door die loonkloof zal hij in zijn hele werkzame leven misschien wel 300.000 euro meer verdienen dan ik.
Ik heb vaak aan dat gesprek teruggedacht. Vooral die opmerking over andere beroepskeuzes fascineerde me, want er zit een hele kluwen aannames achter. Dat vrouwen zich ‘nou eenmaal’, als een soort natuurverschijnsel, aangetrokken voelen tot een ander type werk dan mannen. En dat het niet meer dan logisch is, vanzelfsprekend zelfs, dat ze voor die andersoortige arbeid minder betaald krijgen. Aard van het beestje, aard van het baantje. Als je al op zoek wilt naar een genderloonkloof, dan zul je moeten kijken of vrouwen ook minder verdienen als ze precies hetzelfde werk doen, precies evenveel uur per week, met precies dezelfde werkervaring.
Het zal mijn dwarse inborst zijn, maar ik dacht: waarom? Waarom zou dat de enige kloof zijn die telt? Waarom zou ik moeten accepteren dat mensen ongelijk beloond worden voor ongelijk – maar beslist even nuttig en zinvol – werk? Waarom zou een kleuterjuf eigenlijk minder behoren te verdienen dan een personeelsmanager? Waarom zou een IC-verpleegkundige minder waard zijn dan een bankdirecteur? Waarom verdien ik als schrijver vier keer minder per uur dan mijn manlief, die als programmeur in de IT werkt?
In 1968 formuleerde een Franse feministe de Wet van Sullerot: beroepen waarin veel vrouwen werken, hebben een lager aanzien en worden slechter betaald. Dat woord ‘wet’ was misschien wat al te stellig: de werkelijkheid is niet immer zo simpel, het mechanisme gaat niet altijd op. Maar uit het werk van sociologiehoogleraar Paula England blijkt dat Sullerot beslist iets op het spoor was.
England keek in de Verenigde Staten naar verschillende vakgebieden die vergelijkbaar waren in het benodigde opleidingsniveau, hoe zwaar het werk was, enzovoorts. En ze ontdekte dat mensen in een door vrouwen gedomineerd vakgebied een aanzienlijk minder aantrekkelijk loonstrookje ontvangen. Zo verdienen Amerikaanse IT-managers (meestal mannen) 27 procent meer dan de meestal vrouwelijke HR-managers, en conciërges (vaak mannen) 22 procent meer dan vaak vrouwelijke schoonmakers.
Bovendien bleek uit haar onderzoek en dat van anderen dat naarmate er meer vrouwen toetraden tot een bepaalde beroepsgroep, de gemiddelde salarissen daalden. Biologen, bijvoorbeeld, gingen 18 procent minder verdienen na de toestroom van een hele bups vrouwen. Nog fletser: recreatiewerk – kampleiding, werken in vakantieparken – was in de jaren vijftig een typische mannenklus, maar in 2000 was het meer een vrouwenbaan. Het loon kelderde in die periode met bijna 60 procent.
En nee, zegt England, dat komt niet doordat vrouwen minder om geld geven dan om hoe waardevol hun werk is. Of dat ze kiezen voor werk dat minder zwaar of gewichtig is. En ze zijn ook niet minder ambitieus. Wat we wel zien, zei de socioloog tegen de New York Times, is dat mensen, zodra er veel vrouwen toetreden tot een beroepsgroep, gaan dénken dat het werk minder belangrijk of moeilijk is geworden. En werkgevers besluiten dan om dit werk minder te belonen. Een keuze waar genderbias in is geslopen, zegt England heel netjes. Zelf zou ik deze vorm van ongelijke beloning voor gelijkwaardig werk liever gewoon bij de naam noemen: ouderwets, tenenkrommend seksisme.
Google+